Zullen we het Belgische energiebeleid dan nog eens uitverkopen

De Standaard 16 juni 2022 Luc Barbé en Alex Polfliet

Nog jaren na ons werk op het kabinet van voormalig staatssecretaris voor energie Olivier Deleuze kregen we vragen van journalisten over het lobbywerk van Electrabel. Vaak hengelde de journalist naar informatie over dure etentjes of snoepreisjes. Telkens weer legden we uit dat het daar niet om ging, dat het systeem zo geraffineerd was dat er nauwelijks lobbywerk nodig was. Door een verstrengeling van belangen verdedigden vele politici spontaan de belangen van Electrabel. Gaan we opnieuw naar die die situatie?

Gedurende decennia waren de gemeenten en Electrabel aandeelhouders van de “gemengde intercommunales.” Die hadden twee taken: het net beheren, zoals Fluvius vandaag, en stroom leveren. Politici en Electrabel hadden dus gezamenlijke belangen: wat voor de éne goed was, was voor de andere goed. Van energiebeleid, in de zin dat regeringen beleid voeren, was niet echt sprake. De meeste belangrijke beslissingen werden door (het privébedrijf) Electrabel genomen. Politici namen er acte van en telden de dividenden voor hun gemeenten. In 1997 ging het nog een stap verder. De gemeenten gingen rechtstreeks in Electrabel participeren. Hoe kon je nog verwachten dat overheden grote campagnes zouden lanceren om elektriciteit te besparen? Dat zou betekenen dat niet alleen Electrabel minder winst zou hebben, maar ook de gemeenten. Hoe kon je nog hopen dat de overheid strenge regels over opslag van nucleair afval zou uitvaardigen, want dat zou de kosten voor Electrabel verhogen en dus opnieuw de gemeenten financieel pijn doen. Er was toen heel wat debat over die participatie, maar de politiek incestueuze deal ging door. Electrabel hoefde nog nauwelijks te lobbyen. Veel politici gingen op eigen initiatief de belangen verdedigen van Electrabel, want het was ook goed voor de gemeentelijke financiën. De politieke klasse had de tools om aan energiebeleid te doen uit handen gegeven. Het was dan ook niet te verbazen dat wij als consumenten jarenlang torenhoge facturen in de bus kregen en er van energiebesparing geen sprake was.

In het begin van de 20ste eeuw komt aan dit systeem een einde, enerzijds onder druk van de Europese Unie, anderzijds omdat de paarsgroene regeringen een andere weg wilden inslaan. In de periode 1999-2004 creëren de verschillende regeringen in het land tools om aan beleid te doen. Aan het (feitelijk) monopolie van Electrabel komt een einde. Het transportnet wordt afgesplitst onder de naam ELIA en Electrabel stapt er -op last van Europa - later volledig uit. De gemengde intercommunales krijgen een regulator boven zich en ook daar stapt Electrabel nadien uit.

Helaas volgen dan 15 jaar zigzagbeleid, tot grote ergernis van iedereen: patronaat, vakbonden, consumentenorganisaties, milieubeweging en energie-experts. Niemand is tevreden. Er is geen richting. De beleidstools zijn er, maar worden niet gebruikt. Deze regering breekt daarmee en stippelt een duidelijke koers uit. Daarbij ligt de nadruk op het garanderen van de bevoorradingszekerheid, betaalbare energiefacturen met een specifieke aandacht voor de sociale dimensie, klimaatbeleid en energietransitie met een duidelijke keuze voor hernieuwbare energiebronnen. Men kan uiteraard kritische vragen stellen over het huidige energiebeleid, maar na 15 jaar zwalpen vaart het schip opnieuw een duidelijke richting uit.

Hier kan binnenkort een eind aan komen. ENGIE stelt voor dat de Belgische Staat zou participeren in een filiaal dat de kernreactoren Doel 4 en Tihange 3 uitbaat. Daarmee zouden we teruggaan naar een verstrengeling van belangen van een privébedrijf en de overheid zoals in de jaren ‘90. Dat zou betekenen dat, als de Belgische overheid strenge normen uitvaardigt over het beheer van nucleair afval, ze in haar eigen voet schiet, want dat verhoogt de kosten van ENGIE en dus zal ook de overheid minder inkomsten hebben. Omgekeerd kan een afzwakking van regelgeving over nucleair afval miljarden opbrengen aan ENGIE. Toekomstige generaties kunnen dan geconfronteerd worden met extra problemen met dat afval. Laten we niet vergeten dat het om afval gaat dat vele tienduizenden jaren bijzonder problematisch is. Wat de federale regering straks beslist, zal een impact hebben op de veiligheid en gezondheid van vele duizenden generaties.

Een verstrengeling van ENGIE en de Belgische Staat zou als gevolg hebben dat Belgische politici, net zoals in jaren ’90 met Electrabel het geval was, spontaan en met verve de belangen van ENGIE gaan verdedigen. Het zou een droomscenario voor ENGIE zijn. Het argument dat op die manier een deel van de winsten van de twee kernreactoren naar de Belgische overheid zou gaan, is niet overtuigend. Dat kan je beter doen via een heffing. De verlenging - en dus de participatie van de staat – wordt pas operationeel in 2027. Het is zéér de vraag of de stroomprijs dan nog zo hoog is en de centrales dus nog rendabel zullen zijn. Wie denkt dat ons land via een dergelijke participatie zou kunnen wegen op het beleid van het bedrijf, lijkt ons wel heel naïef te zijn. ENGIE zal dat nooit pikken, net zoals Electrabel dat in de jaren ’90 nooit aanvaard heeft.

Als de federale regering instemt met een participatie van de Belgische overheid in een bedrijf dat Doel 4 en Tihange 3 uitbaat, dan geeft ze de sleutels van ons energiebeleid voor decennia uit handen aan een buitenlands bedrijf van wie de eerste zorg niet de Belgische gezinnen en bedrijven zijn. Eerste minister De Croo en de andere leden van de regering zouden de geschiedenis ingaan als de uitverkopers van het Belgisch energiebeleid en als politici die niet malen om het lot van de toekomstige generaties.